Er is een foto van mij als kleine jongen op een olifant. Geen symbolisch beeld. Geen creatieve metafoor. Echt. Ik zat erop. In het circus. Tussen touwen en zaagsel, stoïcijns voor me uitkijkend, een beetje ongemakkelijk, armen stijf langs mijn lijf. Ik weet nog vaag hoe hoog het voelde. Hoe traag het dier bewoog. Hoe stil alles werd toen hij liep. Maar wat ik me toen niet realiseerde: dat die foto later alles zou samenvatten wat ik nu mensen probeer te leren.
Want ik heb jaren gezocht naar iets waar ik letterlijk bovenop zat. Naar beweging, richting, grootsheid. Naar het idee dat er íets moest zijn dat me vooruit zou helpen. Een nieuwe methode. Een betere vraag. Een krachtiger overtuiging. Iets dat me in beweging zou zetten — ooit, straks, als ik er klaar voor was. Maar de grap is: dat beeld, dat gevoel van ‘ergens naartoe moeten’… het zat me al jaren aan te kijken vanuit een vergeeld fotoalbum. Ik was allang begonnen. Alleen herkende ik het niet als begin.
Vragen maakt vrij
We zijn zo gewend geraakt aan zoeken, dat we vergeten zijn hoe het voelt om al op weg te zijn. We stellen vragen die ons intelligent doen lijken, maar ons feitelijk vasthouden in stilstand. “Wat wil ik écht?” “Wanneer is het juiste moment?” “Hoe weet ik of dit klopt?” Het zijn vragen die niet naar antwoorden leiden, maar naar meer vragen. Meer denken. Meer binnenblijven. En zo blijven we cirkelen. In beweging, maar nergens naartoe.
Het pijnlijke is: veel mensen stellen geen verkeerde vragen — ze kijken er alleen met het verkeerde perspectief naar. Ze zoeken antwoorden die niet beschikbaar zijn vanuit de plek waar ze staan. Het is alsof je een kaart leest die je niet kunt begrijpen zolang je niet durft te erkennen waar je al bent. En dus blijft het mistig. Je denkt dat je verder moet zoeken. Dieper moet graven. Langer moet wachten. Terwijl het enige wat werkelijk nodig is, een ander gezichtspunt is.
Zoekt en gij zult vinden
Psychologen gooien daar graag termen tegenaan: contextblindheid. Zodra je brein in “zoek-modus” schiet, filtert het alles wat al in beweging is weg. Je ziet pas waarde als het in het hokje “gevonden” past. Ondertussen weet je lijf allang waarheen, maar je hoofd blijft wachten op een startschot dat nooit komt—omdat je allang begonnen bent.
De antwoorden waar je naar verlangt — helderheid, richting, bevestiging — komen niet uit nog meer analyse. Ze komen uit erkenning. Uit het besef dat je al ergens op zit. Dat je lijf allang iets weet wat je hoofd probeert te begrijpen. Maar zolang je blijft zoeken alsof je nog op de grond staat, zie je niet dat je al bent opgestegen.
De olifant in de kamer
Soms denk ik terug aan dat jongetje op die olifant. Niet omdat hij dapper was of wijs. Maar omdat hij het gewoon deed. Zonder plan. Zonder betekenis. Zonder het te moeten verklaren. Hij klom omhoog, zat, voelde, keek. En dát was genoeg. Toen nog wel. Want pas later leer je dat je alles moet begrijpen. Dat je een plan nodig hebt. Dat beweging pas telt als het ergens naartoe leidt. Alsof ‘doen’ alleen waarde heeft als je het kunt uitleggen.

Maar echte beweging begint meestal domweg. Gek. Onhandig. Zonder dat je het meteen doorhebt. Je zegt iets. Je laat iets. Je raakt iets kwijt of iets begeert je. En voordat je het weet, ben je in beweging. Alleen noem je het nog niet zo. Want je denkt nog steeds dat er iets moet komen. Iets dat groter voelt. Beter past. Meer klopt.
Daar zit het misverstand. Je kijkt naar de toekomst met de bril van iemand die nog moet beginnen. Terwijl je al onderweg bent. En wat je zoekt — de richting, het gevoel, het moment — dat verschijnt pas als je durft toe te geven dat je er al middenin zit.
Het perspectief waarin je kijkt, bepaalt wat je kunt zien. En zolang je blijft turen door de lens van ‘ik weet het nog niet’, zul je niet herkennen wat er al voor je staat. Wat je zoekt, zul je dus niet vinden vanuit de positie waarin je het zoekt. En dat is geen poëtisch raadsel. Het is de reden waarom mensen jarenlang in cirkels kunnen blijven lopen zonder werkelijk te bewegen.
Je slurf in andermans zaken steken
Ik heb het ook gedaan. Denken over denken. Plannen over plannen. Vragen op vragen. Het gaf me het gevoel dat ik bezig was. Maar het was bezigheid zonder belichaming. Zinvolle onzin. Tot ik stilviel. Niet door een groot inzicht, maar door die oude foto. Een jongen op een olifant. Die het al lang deed, zonder zich af te vragen waarom.
Het verschil tussen wie jij toen was en wie je nu soms bent, zit niet in kracht of kennis. Het is ruis. Taal. Analyse. Je weet nu teveel—of denkt dat je dat moet. Toen zat je gewoon. Misschien onzeker, maar volledig aanwezig. Geen idee waarheen, maar wel op de rug van iets dat je al droeg.
En misschien is dat het hele punt. Je hoeft niet eerst te weten wat je zoekt. Je hoeft alleen maar te stoppen met geloven dat je het nog niet hebt. Je hoeft niet nóg een keer op de kaart te kijken. Niet nóg een vraag over richting te stellen. Je hoeft alleen maar te voelen waar je al zit. Niet als slotstuk. Maar als startpunt.
Want ja — als je op een olifant zit en je zoekt naar een olifant… Tja. Dan ga je hem niet vinden, hè.
En dat is geen probleem. Dat is precies het moment waarop je mag beginnen met bewegen. Van denken naar doen. Van wens naar waardigheid.
Kevin